donderdag 19 mei 2016

Laurens ten Kate wendt zich tot mij

De laatste keer dat ik mijn vroegere collega en vriend Laurens ten Kate zag, werd ik naar hem gegidst door zijn vrouw Heleen. Ik bezocht met mijn dochter Frederiek een verregende Koninginnedag in Utrecht en werd door Laurens hartelijk thuis ontvangen. Frederiek hield zich met enkele vrouwen die daar waren bezig met het uit elkaar halen van een kettinggordijn waarvan de strengen hopeloos door elkaar waren geraakt. Ik greep mijn kans om een wijs advies te krijgen van Laurens, met mijn vraag hoe ik weer contact kon krijgen met de wereld van de filosofen. Hij zei: publiceren, daarmee moet je beginnen.

Welnu, zoals u ziet heeft dat advies een aantal jaren later geleid tot de stroom van publicaties in deze blogs. Het heeft me geleerd dat de adviezen van mijn vrienden enorm vruchtbaar kunnen zijn en dat in zekere zin, in een erg belangrijke zin, mijn leven nog steeds in het teken staat van de mens Laurens, de wijze, gastvrije Laurens. Eerder had hij me ooit aangeraden om in mijn passie voor het komische veel verder te gaan dan ik deed. Ik zou (mijn woorden) een radicaal komisch mens kunnen worden. Misschien is dat ook wel uitgekomen, het oordeel is aan u.

Als ik mijn leerlingen opzadel met filosofische teksten, is dat meestal uit de bekende Kruidvatreeks met vertalingen die zijn overgenomen uit boeken van de SUN en Boom. Aan die selectie heeft Laurens meegewerkt, zijn naam staat achter in de boeken. Ook in die zin treed ik steeds opnieuw in contact met de wereld van de filosofen dankzij Laurens, en indirect met Laurens zelf.

Maar nu heeft Laurens een nieuwe moraal voor me, in zijn inaugurele rede van vorige week, De vreemde vrijheid. We leven in een tijd, al sinds de axiale wending eigenlijk, waarin niets gegeven is. Wat ons gegeven wordt, is dat niet werkelijk. De consequentie die Laurens hieruit bereid is te trekken is:
Om onszelf te kunnen zijn, moeten we onszelf verliezen. (p.52)
We moeten onszelf verliezen, het zelf dat ik voor een niet onbelangrijk deel dankzij Laurens heb verworven, mezelf als filosoof, publicist en leraar, mezelf als de mens achter deze rollen. En als ik dan denk dat ik hiermee iets zou overschrijden, dan zie ik me hierin door Laurens bevestigd. Het gaat om een schending:
De vreemde vrijheid is dus niet hetzelfde als de soevereine vrijheid. De soevereiniteit van het spel heeft niets moois, ze maakt ons daarentegen schuldig aan een schending, aan een overschrijding van de leefbare orde. Als zodanig is ze een onvervreemdbaar onderdeel van menselijk leven. De vreemde vrijheid die Bataille als opdracht aan zijn lezers voorhoudt, is de vrijheid om je op te houden tussen beide vrijheden, de serviele en de soevereine, zonder een van beide te bevoordelen of te verheerlijken. Het is een oproep tot een leven in een dilemma dat uitgehouden moet worden. (p.53)
Vreemde vrijheid, een vrijheid waarvoor geen andere optie bestaat en die ons als opdracht en oproep wordt voorgehouden.

Geen uitweg of ontsnapping mogelijk aan deze vrijheid. 'Nous sommes condamnés à la liberté', volgens Camus en Sartre. Maar hier ligt mijn kans opnieuw mijn voordeel te doen met Laurens, in een fase waarin ik onder invloed van Levinas bereid was mee te gaan in het anarchische en onder invloed van Agamben heil zag in een uitweg, de noodzaak zelfs van een uitweg uit de aporieën van een mens die alleen kan scheppen vanuit de leegte. Ook las ik teksten waarin de mens - bijvoorbeeld met Heidegger - gerelateerd werd aan het Dasein of aan het zijn en het me moeilijk viel nog humanistische sporen te volgen, laat staan een sterk religieus geïnspireerd humanisme.

In mijn terugblik op onze Waddenjaren kon ik mijn gezicht slechts redden in een soort Kafkaëske hondwording, maar nog altijd zonder de immanentie te verlaten en zonder - zoals Laurens me adviseert - te communiceren met de transcendentie. Het gaat niet om de hond, mezelf als hond, maar om de tussenruimte tussen de vormen, kameel, leeuw, kind, het gaat om de leegte ertussen, de leegte van de relatie en de leegte tussen twee brandpunten.

Om mezelf te scheppen moet ik dus mezelf verliezen, moet ik door de leegte. Nog maar kort geleden had ik die optie verkend via het boek van Eric Bolle, dat wellicht niet helemaal toevallig eveneens verloopt via de poëzie, de mystiek en de communicatie. De leegte, dat begrijp ik denk ik wel, is niet het doel of de archè (begin, principe), maar een tussenruimte in de communicatie, een doorwaadbare plaats, een πορος. Maar wel een poros die aporie is, de doorwaadbare plaats van het ontbreken van een doorgang.

Het is dus lang niet zeker of mij dit gaat lukken, dat vinden van het zelf dat ik bereik via zelfverlies. Ik kan geen beroep doen op iets wat er al is. Ik zal opnieuw moeten nadenken over leegte, toch het vertrekpunt van de schepping, het vertrekpunt van het vertrekpunt.

Ik moet terugdenken aan een opdracht die ik gaf aan vijfdeklassers. Ze hadden gelezen over de atoomtheorie van Democritus. Ik vroeg hun de argumenten te bedenken voor het bestaan van leegte die eeuwen later door Lucretius werden geleverd. 'Dat kan ik echt niet', zei Thijs, een slimme leerling. Ik zei: 'Probeer het toch maar.' Vervolgens lepelde hij feilloos drie argumenten op die overeenkwamen met die van Lucretius. Naast Thijs zat Farah. Ook haar vroeg ik of ze dit kon (ze had ons gesprek niet gevolgd). 'Ja, nogal logisch,' zei ze, 'en wel de volgende (...).'

Leegte heeft te maken met verplaatsing. Iets kan alleen maar worden verplaatst wanneer er eerst leegte was.

Toegepast op mijn verhouding tot Laurens kan hij me alleen maar zijn wijze lessen geven, met zoveel invloed op mij, wanneer er tussen ons leegte bestaat. Uiteraard, zijn invloed op mij getuigt van contact, maar het is een contact zonder contact. Het is niet zo dat er van alles tussen ons in staat, er staat (een) niets tussen ons in, het néant van Sartre of het néant dat Bataille tegen hem zei dat hij was (deze heb ik van Laurens, niet wetende of ik me dit juist herinner en te lui om het op te zoeken).

Vanuit deze leegte zouden wij kunnen worden geschapen, je had kunnen denken dat het dit niets is dat ons voortbracht, in nataliteit. Echter, als we onszelf te creëren hebben moet er een zelf zijn dat zichzelf als begin en doel stelt. Het zou dus evengoed kunnen zijn dat wij het zijn die de leegte creëren, de wereld als leegte, leegte als uitdrukking van een bestaand zelf.

Het kan geen toeval zijn dat in Laurens' tekst enkele namen ontbreken ('Ons ontbreken heilige namen'), het kan goed zijn dat het ontbreken van namen getuigt van een surplus aan presentie en betekenis. Behalve Levinas, Heidegger en Agamben zoek ik vergeefs naar Foucault en Deleuze. Taylor, de auteur van Sources of the Self, neemt hun plaats in het pantheon in. Het zelf wordt teruggevoerd van de immanentie naar de transcendentie via de imaginaries. Wij scheppen beeldwerelden, maar tegelijkertijd transcenderen die ons. We zijn vrij, scheppen iets, maar wat we scheppen transcendeert ons. En precies dat belicht het zelf, het zelf dat ons bereikt vanuit het transcendente.

Zou het kunnen zijn dat Laurens is uitgekeken op de denkers die het zelf in zijn immanentie proberen te doordenken, of heeft hij er nooit in geloofd? Ziedaar een raadsel of geheim dat me voorlopig te denken blijft geven.

Twee gedachtes die onmiddellijk in me opkomen, maar uiteraard door Laurens aan mij verstrekt, zijn de volgende.
  1. God blijft ons bespoken, en Laurens bestookt de humanisten niet alleen met de religieuze gemeenschappen van zijn vader, maar ook met God zelf. 'God houdt op de mens dagelijks te manipuleren, maar geeft hem de vrijheid om zichzelf te ontplooien op de aarde.' In of na de axiale wending is niets meer gegeven, behalve die ene gift, de gift van de vreemde vrijheid, die getuigt van God en via het humanisme tot ons komt. We denken dat we creëren, maar doen in feite niets anders dan in dankbaarheid Gods gave ontvangen en via die gave al het andere.
  2. Een wending is nog geen schepping. Hebben we het over een axiale wending, dan zetten we de tijd ervoor voort. Misschien kun je de wending opvatten als een Schwung of swing die de machine draaiende houdt. Om de leegte beter te begrijpen, moeten we dus kijken naar wat zich daarvoor afspeelde, voor de schepping en voor de tijd dat we onszelf gingen scheppen. Laurens spreekt van een breuk en een kloof, figuren die zeker niet ondubbelzinnig zijn te begrijpen als leegte. Integendeel, wanneer de mens zijn wereld heeft geschapen, bevindt hij zich tegenover een wereld die er hoe dan ook is, of we hoog of laag springen. Een wending kun je ook opvatten als tropè, retorische figuur, zoals de retorische vragen die Laurens ons voorlegt. En je kunt wellicht denken aan de apostrofè, de wending van de auteur tot de adressant. God die zich tot de mensheid wendt, Laurens die zich tot mij wendt. Allemaal deels voortzettingen van wat er al was, deels ook een verandering, de suggestie van een verandering misschien, maar misschien ook in dat opzicht niet anders dan wat er al was, gesteld dat we in staat zijn de tijd voor de wending te begrijpen.
Alleen zo kan ik mijn ervaring nog onder begrip brengen dat Laurens me steeds is blijven vormen, in een proces waarvoor ik hem dankbaarheid verschuldigd ben. We leven nog steeds in een wereld die ons gegeven is, via de wending van iets dat ons vooralsnog ontgaat, van wat eraan voorafgaat en van wat erop volgt.

Allerlei aspecten komen me vertrouwd voor. Het geweld dat we voor lief moeten nemen, bijvoorbeeld, en waarvan ik hoop dat het zijn humanistische publiek niet ontgaat. Niet alleen als schokeffect, als pose, maar als ontologische en politieke constatering (p.28). Ook de enorme betekenis van de religie, inclusief het vrijzinnige protestantisme, voor het humanisme. En de enorme werkdrift, die ditmaal wordt uitgespeeld via Hannah Arendt. Allemaal so far so good.

Moeite blijf ik maar houden met die leegte. Het lijkt er toch vaak verdomd veel op dat de communicatie à la Laurens volgens een figuur verloopt. De doortocht door de woestijn, de oscillatie, de ellips. Al die figuren kun je heel anders lezen, en misschien is Laurens' deskundigheid wel dat hij in staat is die figuren te lezen waar ik daartoe nog niet in staat ben.

Op mij komt het uittekenen en uitleggen van de figuren over als een volheid, een plénitude, waaruit we allen kunnen putten. Laurens, zo stel ik me voor, en zo heb ik het gehoord van een getuige, staat daar gepassioneerd te oreren met boodschappen die hij met jan en alleman wil delen, iedereen en zelfs niemand, boodschappen die bewondering afdwingen, met gezag ook, gezag dat de ander in het zijn roept, in mijn geval zelfs de ander die er niet bij was.

Hij is een fontein, een fontein die alleen maar geeft en blijft geven. Waarom mogen we dat geen natuur noemen, een sociale ruimte met goden in ons midden, goden wier lessen we volgens een (door Laurens nog ongeciteerd) boek van Sloterdijk alleen maar hoeven te kopiëren, alleen iets preciezer dan we doorgaans doen, wij schreckliche Kinder der Neuzeit, die menen vrij te zijn maar de vrijheid niet aankunnen?

Hooguit kan het probleem ontstaan dat Derrida voelde jegens Levinas, met Il aura obligé. Het is moeilijk iets terug te geven aan iemand die je opdraagt de relatie te schenden, want je kunt het niet goed doen. Het vrijzinnige humanisme zal, met mij en andere buitenstaanders, altijd in de schuld blijven van Laurens. Maar is dat wel een probleem, die schuld? Felix culpa.

Terugkijkend heb ik Laurens' advies gevolgd om te publiceren, en moet er zoiets als beginnen mogelijk zijn. Ik denk terug aan Frederiek die het gordijn ontwarde. In de buurt van het orakel krijgt elk detail betekenis. Noodzaak raakt aan vrijheid, een soevereine en vreemde vrijheid. Misschien verheldert het verhaal over Alexander de Grote deze band tussen orakel en vrijheid. Alexander hakte, na de axiale wending, de gordiaanse knoop door. Daardoor kon hij volgens Arrianos het juk uit de disselboom halen. Een knoop zonder begin en einde, beeld van de leegte, beeld van het oneindige Azië, waar Perzische beschaving en barbaars nomadisme aan elkaar grenzen en in elkaar overgaan. Volgens Aristoboulos is het anders gegaan, Alexander heeft een bout eruit getrokken die dwars door de disselboom geslagen was. Hoe dan ook, de goden betuigden hun bijval, dat is waar het om gaat, en dat het orakel werd vervuld, en dat de weg openlag naar Azië, uiteindelijk naar de leegte zonder begin en eind.

Zo ongeveer moet ik begonnen zijn op weg te gaan naar de leegte, de leegte die nog altijd voor me ligt, als oneindig mysterie en Laurens' geheim.


http://web10.elfvoetbal.nl/upload/nieuws/image/2015/18/full/11724_1430150436_feyenoordrome.jpg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten