zaterdag 28 november 2015

Cicero presenteert zich

Op een studiedag in Amsterdam belichtten de geleerden de rede Pro Roscio van Cicero vanuit verschillende invalshoeken: politiek, retorica, recht, theater en literatuur. Onder meer kwam aan het licht dat Cicero al meteen heel vaak het woord 'ego' liet vallen. Het wordt dan wel heel lastig om deze toespraak anders op te vatten dan vanuit de toekomst, waarin Cicero zo'n beroemde advocaat, politicus, schrijver en filosoof werd. De toespraak is alvast prijzing in de zin van anticipatie op een prijzing die door Cicero zelf is geïnspireerd.

De verleiding wordt ook heel groot om de toespraak op te vatten als gericht aan een 'ik', niet alleen het latere ik van Cicero maar ook het ik van nu, de lezer die zich laat meeslepen door Cicero en daarvan acte wil geven. Niet alleen als iemand die gericht is op een object, in een fatale strategie, maar ook in weerstand, als een ik.

Zo opperde Piet Gerbrandy dat het erg moeilijk is om te definiëren wat literatuur nu precies is, wat literatuur tot literatuur maakt, 'literariteit'. Classici hebben bij dat probleem altijd de uitweg dat ze gebruikmaken van de instrumenten die de antieke schrijvers zelf aanleveren, de retorische strategieën vooral. Maar in het geval van Cicero beland je dan al gauw in een fatale circulariteit. Het is vooral Cicero zelf die die strategieën uitlegt, en hoe ze moeten worden toegepast. Maar je komt langs die weg niet uit bij wat bij ons literatuur heet, in de zin van iets dat we kunnen onderscheiden van gebruikstaal en didactiek.

Dat maakte de onderneming van Gerbrandy alleen maar extra boeiend. Wat zou er gebeuren wanneer we onze maatstaven van literariteit op Cicero zouden loslaten? Gerbrandy nam al snel de afslag van de toepassing van Cicero op hemzelf. Maar daarvoor zei hij nogal terloops dat literatuur is wat wij aan een tekst als zodanig toekennen. Het is onze toekenning die een tekst een literaire aard geeft.

Opnieuw weer die circulariteit, althans tot op zekere hoogte. Want dat toekennende wij is zeker ook, en misschien wel bovenal, een ik. Zo kon Gerbrandy spelen met drie invalshoeken die hij verenigde onder de noemer literatuur:
  1. De invalshoek die thuishoort in de rij politiek, retorica, recht en theater, een onderscheiden cultuurdomein, onderscheiden vanuit een 'wij' dat modern is, ik schat in modern in de zin van Luhmann, een moderniteit die wordt gekenmerkt door de differentiatie van sociale systemen.
  2. De invalshoek van Cicero en andere antieke schrijvers over 'litterae' en de 'ars bene dicendi' (Quintilianus). Tamelijk brede begrippen die vooral worden ingevuld door de paradigmata, de exempla, temidden van wie Cicero zelf domineert.
  3. De invalshoek Piet Gerbrandy zelf, zijn keuzes, analyses, kennis van moderne literatuur en zeker ook zijn ethos. Zijn 'ego'.
Als ik zeg dat Gerbrandy speelde met deze invalshoeken, dan sluit ik inhoudelijk aan bij de conclusies van hemzelf bij de tekst van Cicero. Cicero speelt in Pro Roscio een spel, een spel met zijn toehoorders, lezers en andere deelnemers, zoals zelfs het nageslacht, waartoe wij behoren. Niet onbelangrijk is dat Cicero een spel speelt met Sulla.

Zo zegt hij bijvoorbeeld dat Sulla niet op de hoogte kan zijn geweest van het feit dat Roscius op de lijst van volksvijanden stond, de proscriptielijst. Dat is volgens Gerbrandy ongeloofwaardig, Sulla wist wie zijn vijanden zijn, en Cicero claimt dat Roscius aanhanger van Sulla was. Ook uit Cicero indirecte kritiek op Sulla. Maar door de manier waarop Cicero zich uitdrukte, kon Sulla op zijn beurt het spel meespelen. Hij kon beweren dat hij niet op de hoogte was van de praktijken van de aanklagers van Roscius en de kritiek van Cicero eventueel zelfs opvatten als compliment.

En zo werden wij, lezers van Cicero en toehoorders van Gerbrandy, als deelnemers opgenomen in het spel. Misschien is dat wel literatuur. Het spel van de taal.

Maar ging het niet verder dan taal? Sulla en Cicero waren toch politiek leiders en scheppers van onze cultuur? Wanneer we 'ik' zeggen, literatuur lezen en onze openbare functies uitoefenen, doen we dat volgens het model van deze leiders zelf. Het spel der literatuur leidt ongemerkt naar het spel van het recht en van de politiek.

Zonder me te begeven in metafysische stelligheden zou je wel kunnen zeggen dat de taal van Cicero, en wellicht ook de taal van Gerbrandy, zich wel en niet afgrenst tegen de politiek. Aan de ene kant biedt de meeslepende taal ons een escape voor de irritaties die we zouden kunnen ondervinden bij de onvolkomenheden van het recht en onze politieke nederlagen. Roscius krijgt zijn bezittingen niet terug, Sulla's macht wordt openlijk aangevochten en Cicero moet zijn ego in dienst stellen van Sulla (en later Pompeius, Caesar, en zijn nek aanreiken aan de soldaten van Marcus Antonius).

Aan de andere kant speelt de taal het spel van de politiek zelf. Cicero speelt de advocaat, maar reikt het publiek en de senatoren zijn visitekaartje aan. 'Me voici!' zou je met een knipoog naar Levinas en Abraham kunnen zeggen. Dit ben ik, en dit zal voortaan jullie spel zijn, de manier waarop jullie het politieke spel zullen spelen. Ik ben ook niet meer dan een pion in dit spel, een 'exemplum'.

Longinus gebruikte voor Cicero het beeld van vuur, een vuur waarvan we soms vergeten dat het niet alleen een spel is:
Cicero is, geloof ik, als een om zich heen grijpende brand, die alles op zijn weg verschroeit met een groot aanhoudend vuur, dat zich naar alle kanten verspreidt en steeds nieuw voedsel vindt. (Longinus, Het sublieme 12)
Wij zijn dat voedsel, wij zijn dat vuur.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten