zaterdag 4 mei 2013

Het geniale dier

René ten Bos vraagt zich af hoe het zit met dier en mens. Hij vindt veel aanknopingspunten bij Agamben, met name bij diens gedachte dat de mens mens is omdat hij niet weet of hij dier of mens is. Daardoor wordt het een keuze, een keuze die constituerend is voor de politiek, die immers gebaseerd is op de beslissing wie als mens aan de politieke orde mag deelnemen.

Daarnaast legt Agamben ook de Romeinse gedachte voor van het 'indulgere genio', toegeven aan de genius, het dierlijke in de mens. De strijd tussen mens en dier in de mens moet niet slechts de overwinning van het dier tot doel hebben, want dan verlies je misschien wel de belangrijkste bron van de moraal. Daarin volgt Ten Bos Konrad Lorenz, die zo zijn twijfels heeft over de ratio als morele bron.

Ten slotte geeft Nietzsche misschien wel de meest ondubbelzinnige gedachte waardoor Ten Bos zich laat inspireren. Nietzsche spreekt van 'instinctzekere mensen', niet omdat ze een nieuw tijdperk openen, maar omdat zich in hen de beste krachten hebben opgehoopt. Zij handelen niet uit ressentiment, maar bevinden zich in een toestand van winterslaap, waarin krachten worden verzameld, en wachten hun moment af om te exploderen en toe te slaan.

Interessant is het moment waarop René ten Bos zelf lijkt toe te slaan, wanneer hij zich ondubbelzinnig achter de Tsjechische Jan Zwicky schaart. Zij ziet domesticatie als een drempel, maar anders dan Agamben ziet zij de drempel als rustbrengend voor de mens, omdat hij er tegelijk kan deelnemen aan de orde van natuur en van techniek. Ten Bos gaat volledig akkoord, maar is op dat moment bezorgd om de filosofie: 'Filosofie wil altijd duidelijkheid en helderheid. Het wil grenzen duidelijk vastleggen.' (p.221)

Wat betekent het dat Ten Bos uiteindelijk vanuit dit type filosofie voor de drempel wil opteren, voor een tussenzone waarin we de vreemdsoortige gewoonheid van het dier erkennen?

Betekent het niet dat de tussenzone wordt prijsgegeven aan de figuur van de paradox, en wel in de tijd? De basisfiguur van die paradox is dat het dier zich wil verbergen, maar alleen om op een bepaald moment naar buiten te komen.

Ik moet denken aan een scène die ik gisteren beleefde in een park in Madrid. Daar speelden kinderen verstoppertje. Het meisje dat moest zoeken moest tot acht tellen, maar vergat dit cijfer. Ze rende voortijdig naar de andere kinderen: 'Tot hoeveel moest ik ook alweer tellen?' 'Hasta ocho!'

Het eerst-dan is de figuur waarmee Ten Bos rationele helderheid met de tussensituatie van mens en dier wil verenigen. Je zou kunnen zeggen: Ten Bos is een filosofisch dier, een dier dat niet anders kan dan scherpe grenzen vastleggen. Om die vervolgens te vergeten en misschien voortijdig naar buiten te stappen. In die zin blijft Ten Bos ook platonist. Ook Plato ging het misschien niet om de uitkomst van de wiskunde, maar om het gebruik van de wiskunde om ergens anders uit te komen, bij een andere mens, of liever nog: bij een andere antropologie.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten